De eurocrisis is alweer een enige tijd van de voorpagina’s verdwenen. Maar Hendrik Oude Nijhuis houdt grote twijfels bij de muntunie zonder fiscale unie.

De woorden van president Mario Draghi van de Europese Centrale Bank om “whatever it takes” te doen teneinde de euro te redden waren blijkbaar voldoende om de rust te laten terugkeren. In ieder geval voorlopig.

Ondanks de wedergekeerde rust ben ik – nog steeds – sceptisch over de overlevingskansen van de euro op termijn. De ECB mag al het mogelijke willen doen, het onderliggende probleem (de verschillen in concurrentievermogen tussen de verschillende eurolanden) is dermate groot dat ik veronderstel dat “whatever it takes” mogelijk niet genoeg is.

Bij het genoemde concurrentievermogen op landenniveau gaat het om zaken als de efficiëntie van de overheid, kwaliteit van infrastructuur en onderwijskwaliteit. Het zijn allemaal zaken waarop Zuid-Europa, vanuit economisch oogpunt bezien, gemiddeld slechter scoort dan Noord-Europa.

Noodmaatregelen euro

Beleggers in staatsobligaties waren er aan het begin van de eurocrisis steeds minder zeker van dat de Zuid-Europese landen wel aan hun schuldverplichtingen zouden voldoen. Dat uitte zich in stijgende renteniveaus, die voor de betreffende landen niet op te brengen waren. Allerlei noodmaatregelen waren – en zijn – nodig om het euro-experiment voorlopig te continueren.

Denkt bijvoorbeeld aan allerlei directe en indirect garantiestellingen. Enkel voor Nederland bedragen die inmiddels meer dan 200 miljard euro. Dat is meer dan tien keer zoveel als het bedrag waarvoor Nederland aan het begin van de eurocrisis garant stond.

Twee opties voor concurrentieprobleem

Het oplossen van concurrentieverschillen tussen de landen binnen een muntunie (zonder dat sprake is van een politieke en fiscale unie) is een zaak van heel lange adem. De meeste muntunies vallen al lang voor het bereiken van dat punt uiteen.

Je moet wat dit betreft eerder in decennia denken dan in jaren - tijd die er eigenlijk niet is. Want Noord-Europa zou dan borg komen te staan voor vrijwel de gehele schuld van Zuid-Europa. En Zuid-Europa zou tot in lengte van jaren in een staat van depressie verkeren met nauwelijks uitzicht op herstel.

Goed beschouwd is het wat de euro betreft nog altijd kiezen uit twee (kostbare) kwaden:

[1] Van de eurozone maakt men een 'Verenigde Staten van Europa'. Dit houdt dan in dat voortdurend welvaart van noord naar zuid zal worden overgeheveld. Dus van de meer concurrerende (noordelijke) Eurolanden naar de minder concurrerende (zuidelijke) Eurolanden.

Met de huidige garantiestellingen gebeurt het bovenstaande in essentie eigenlijk al.

[2] Het opbreken van de euro. Wanneer Noord-Europa niet bereid is voortdurend welvaart over te hevelen naar het zuiden (of indien Zuid-Europa niet bereid is tot in lengte van jaren in een depressie zonder uitzicht op herstel te verkeren - in een uiterste poging zo alsnog op een langzame en pijnlijke wijze aan concurrentievermogen te winnen) dan is de euro eigenlijk ten dode opgeschreven.

Nederland duur uit

Optie één houdt ook voor Nederland in dat tot in lengte van jaren welvaart overgeheveld moet worden richting Zuid-Europa (aanvankelijk via garantiestellingen). Een beperkt aantal noordelijke Eurolanden zal in dit scenario voor steeds hogere bedragen garant komen te staan voor Zuid-Europese staatsschuld die niemand zonder die garantiestelling tegen een lage rente nog hebben wil.

Sommigen politici menen dat het afgeven van zulke garanties Nederland niets kost. Echter, hoe hoger de garanties die Nederland afgeeft aan landen die hun schulden zelf niet kunnen betalen, hoe duurder het euro-experiment voor Nederland uiteindelijk wordt.

De eurocrisis mag dan van de voorpagina's verdwenen zijn, optimistisch over een goede afloop ben ik nog allerminst.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl